De koning de kroon opzetten

door Regina Coeli

Al een aantal jaar vieren we in Nederland Koningsdag op 27 april. Sinds het overlijden van koning Willem III in 1890 heeft Nederland een vrouwelijk staatshoofd gehad. Toch was het begrip ‘koning’ taalkundig gezien de afgelopen jaren heer en meester in Nederlandse spreekwoorden. Ook de kroon die nooit gedragen wordt door het Nederlandse staatshoofd, is een bron van vele hedendaagse spreekwoorden. Het begrip ‘koningin’ komt er daarentegen bekaaid af in ’s lands vaste uitdrukkingen.

Voor de gelegenheid zetten we een aantal spreekwoorden en gezegden met koning en kroon op een rijtje. 

De klant is koning. 
Het belang van de klant staat altijd voorop.
 
In het land der blinden is éénoog koning.  
Iemand die ergens weinig verstand van heeft, wordt toch als deskundig beschouwd als de rest nog minder weet of kan.
 
Hij is de koning te rijk. 
Hij is uitermate blij.

Dat spant de kroon.
Dat vormt het hoogtepunt.

De kroon op het werk zetten.
Het werk prachtig voltooien.
 
Iemand naar de kroon steken.
Zijn best doen anderen te overtreffen.

Zijn haan moet altijd koning kraaien. 
Hij wil altijd zijn zin krijgen. 
 
Hij denkt dat de koning zijn oom is. 
Hij maakt overal excuses voor. 
 
Het is kreupel of koning. 
Het is alles of niets.

Iemand een kroon opzetten.
Iemand de hoogste eer bewijzen.
 
Hij heeft een kroon verdiend.
Hij heeft zich netjes gedragen.
 
Iemand de kroon van het hoofd stoten / nemen.
Iemand belasteren.

Deel deze pagina


Ben je geïnteresseerd in taal en carrière?

Meld je dan aan voor de nieuwsbrief van Regina Coeli en ontvang maandelijks onze laatste blogberichten in je mailbox. 

 
`