De juiste volgorde van een Nederlandse zin
De structuur van een Nederlandse zin is iets waar veel mensen die Nederlands leren mee worstelen. Dat is niet vreemd. Waar veel talen een vaste zinsstructuur hebben, heeft het Nederlands er maar liefst drie! In dit artikel behandelen we de algemene regels rondom de Nederlandse zinsstructuur.
Er zijn drie zinsstructuren in het Nederlands:
De normale zin
Volgorde: Onderwerp – persoonsvorm – rest van de zin – infinitief/perfectum
Voorbeeld: Ik fiets naar huis. / Ik wil naar huis fietsen. / Ik ben naar huis gefietst.
Wat hieraan opvalt, is dat niet alle werkwoorden bij elkaar staan zoals bijvoorbeeld het geval is in het Engels en het Frans.
Inversie
Volgorde: Persoonsvorm – onderwerp – rest van de zin – infinitief/perfectum
Voorbeeld: Fiets ik naar huis? / Morgen fiets ik naar huis. / Morgen wil ik naar huis fietsen.
In sommige situaties wisselen het onderwerp en de persoonsvorm van plek (inversie), namelijk:
- Bij vraagzinnen
- Als er een woordgroep vooraan in de zin wordt geplaatst, zoals het woord ‘morgen’ in het voorbeeld.
De bijzinstructuur
Volgorde: onderwerp – rest van de zin – alle werkwoorden
Voorbeeld: Ik neem mijn regenjas mee, omdat ik naar huis wil fietsen. / Ik kom te laat, tenzij ik nu naar huis fiets.
Bij een samengestelde zin heeft de bijzin een andere structuur. Het werkwoord komt in zijn geheel achteraan in de zin te staan.
De ‘rest’ van de zin
Hierboven hebben we het een aantal keer over ‘de rest van de zin’. Daarmee bedoelen we alle informatie die de zin verder aankleedt, zoals de bepalingen van plaats, tijd en hoedanigheid. Voor dat deel is er in het Nederlands een belangrijke volgorde die meestal wordt gehanteerd:
1. Tijd
tijd is belangrijk in Nederland en dat noemen we meestal als eerste in een zin. Het tijdstip kan ook helemaal vooraan in de zin komen te staan. Dan volgt er altijd een inversie.
2. Manier
hoe gebeurt het?
3. Plaats
de plaats wordt meestal als laatste genoemd.
Kijk maar eens naar deze voorbeelden:
- Ik fiets nu snel naar huis.
- Ik ga morgen op de fiets naar het werk.
- Vandaag ga ik op de fiets naar het werk.
Oefenen, oefenen, oefenen
De structuur van een Nederlandse zin leert u het best door te oefenen. Wilt u goed oefenen, zorg er dan voor dat u gecorrigeerd wordt als u een fout maakt. Vraag aan iemand in uw omgeving om u te corrigeren, of kom oefenen bij Regina Coeli. Onze taaltrainers zullen met u bespreken waaraan u nog meer kunt werken om uw Nederlands op een niveau hoger te brengen. Naast voldoende correcties kunt u dan bovendien ook veel complimenten verwachten. Dat werkt nou eenmaal een stuk motiverender.
Nieuwsgierig
naar onze trainingen schrijfvaardigheid?
Deel deze pagina
Goede voornemens? Lees hoe je een taal leert!
